Traag ga ik over de treden,
de rugzak die ik draag
striemt in mijn schouders,
hij vormt een zware last,
maar zodra
de muziek begint te spelen,
lijk ik te zweven,
zo kom ik zonder moeite
tot boven aan de trap.
Traag ga ik over de treden,
de rugzak die ik draag
striemt in mijn schouders,
hij vormt een zware last,
maar zodra
de muziek begint te spelen,
lijk ik te zweven,
zo kom ik zonder moeite
tot boven aan de trap.
Na alle modderpaden, kuilen, plassen,
vormt een nauwe grindweg
me door velden
met klaprozen, korenbloemen, paardenbloemen, margrieten en ook fluitenkruid,
kan ik mij even verzoenen
met mijn recente historie,
kijk ik mijn ogen uit.
Zullen ze elkaar
nog wel verstaan?
Die mussen
die daar in de haag
luidkeels kissebissen,
elkaar overstemmen,
overroepen,
zo nooit samen
iets kunnen beslissen
en tot slot
in ruzie uit elkaar
zullen gaan.
Het is uitgestorven in het vroeger zo drukke buurtje. Maar als ik de Sophialaan inrijd, is het helemaal anders. Overal hangt de vlag uit. De Mensen staan te praten met hun buren, alsof ze ergens op staan te wachten. Voor nummer tien speelt een dweilorkestje.
Dan draait de Opel van nr. 8 de straat in. Het gelegenheidskoortje formeert zich. Voorzichtig, nog wankel na de maanden bed-arrest, stapt de dochter des huizes uit. Het dweilorkestje begint te spelen. Iedereen zingt mee: Lang zal ze leven. Spontaan, als uit een mond, gevolgd door ‘Welkom thuis’.
Glimlachend, blozend gaat ze naar binnen.
Als kind zag ik geen gevaar
In die kleine scheuren
in die ene muur,
verborgen als ze waren
door een harmonisch ogend interieur,
maar als ik het huis nu binnenstap
zie ik dat
door het beuken, stampen, strippen,
de schijn is verworden
tot een wand met
diepe reten, onherstelbare barsten,
de schade reikt
tot diep in het fundament.
Instorting dreigt.
Het is hier niet veilig meer,
van het huis rest straks
na de genadeklap
slechts nog een berg puin.
Overal in ons bos
kom ik bomen tegen
waarvan takken knakken,
jong blad veel te snel valt
en de bast
de stam loslaat.
Is het de zure regen,
is het het klimaat
waardoor
al dat sleet
zo vroeg ontstaat.
Hoewel divers in maat en kleur
vormden ze samen
een perfect plaatje,
een mooi beeld,
maar uiteengevallen
was er niemand
die moeite deed
om ze weer te leggen,
samen te brengen,
het bleef chaos.
Op de stukken zaten krassen,
ze barstten,
nooit werd het geheel
zoals voorheen:
dat perfecte plaatje,
dat mooie beeld.
Een hommage aan Tante Pos: Trouw blik
Hij stond eigenlijk op een vreemde plek, aan het einde van een van de zeven dreven. Toch werd hij in vroegere jaren druk bezocht. Dat werd alsmaar minder, zeker nadat het staatsbedrijf had besloten hem nog maar twee keer per week te lichten. Langzaam verschoot hij van kleur, als een stoppelbaard groeide een laagje bruine roest over zijn vroeger zo glanzende, grijze en rode lak.
Mien, die aan het einde van de dreef woonde, sprak er schande van. Meubilair en zeker straatmeubilair met een behoorlijke staat van dienst, diende in ere gehouden te worden. Al haar verjaardagskaarten, overschrijvingen en andere brieven met enveloppes belandden in de brievenbus.
Zonder ruggespraak komt de mededeling op een slordig A-viertje dat een aantal brievenbussen vanwege het toenemend gebruik van de digitale post, zullenen verdwijnen. Dit lijkt niet voor de brievenbus aan het einde van Miens dreef te gelden. De brievenbus blijft staan en Mien, wars van alles wat digitaal is, blijft haar brieven er posten. De opgeplakte mededeling ‘brievenbus gesloten’ kan ze niet lezen.
‘Veel te kleine letters’, moppert ze.
In de weken erna ontvangt ze met steeds grotere regelmaat allerlei rekeningen, waarvan ze vermoedt dat ze ze al betaald heeft.
‘Zeker nog niet verwerkt,’ moppert ze. ‘Ze zeggen toch dat alles sneller gaat tegenwoordig, nou vergeet het maar.’
Op een ochtend hoort ze zware mannenstemmen. Als ze door het raam kijkt, ziet ze werkmannen de brievenbus onttakelen.
‘Er zit nog van alles in’, roept de een.
‘Ach ja, er zijn altijd mensen die niet kunnen lezen’, zegt de ander, waarna ze de brievenbus in hun minibusje zetten en wegrijden.
Twee dagen later ontvangt Mien een pakket met een half jaar onbestelde post. Maar goed dat ze de gewoonte heeft, altijd haar post van de afzender te voorzien.
Voor mijn kleinkinderen, voor wie de oude, vertrouwde brievenbus niet meer in het straatbeeld zal passen.
Mijn geheimen
kan ik met een gerust hart
bij hem bewaren,
ik weet dat hij
ze niet zal verspreiden
want ze zitten achter een grendel
met een slot
en van de sleutel
in mijn bezit
bestaat geen duplicaat.
Het uniform,
dag in dag uit gedragen,
is bij de knieën en
ellebogen dun,
bijna versleten,
wordt als relikwie,
gestoomd, gestreken,
opgeborgen in de kast.
Voortaan wordt ongebonden
kleding gekozen,
korte broeken, shirts en sokken,
tijdloos
en wat bij het weer
en de bezigheden past.