Ook al is het
een continent hier vandaan,
ken ik er niemand
van gezicht,
laat staan van naam,
toch schroeit mijn keel dicht,
kan ik niets meer zeggen,
als ik de wanhopen zie van puin.
Over mijn wang biggelt een traan.
Zoals die moeder,
In haar hand een kleine schoen,
bij brokstukken van wat eens was
een veilige haven, hun huis.
Zij ziet een puntje bekend katoen,
de rest bedolven
onder modder en steen.
Haar gekerm gaat mij hier
bij de kachel, in mijn luie stoel,
door merg en been.
Ik kan er niet meer tegen,
stort een bedragje op 555
en schakel naar een zender
voor triviaal plezier.