Het vult zich
tussen mijn tanden,
tussen mijn kaken:
bitter is de smaak
van het verzaken,
dat ik alleen kan verdrijven
met flinke doses zoet.
Het vult zich
tussen mijn tanden,
tussen mijn kaken:
bitter is de smaak
van het verzaken,
dat ik alleen kan verdrijven
met flinke doses zoet.
Zijn blik is net als het mijne strak op de mysteries op het het papier gericht. Voelt hij mijn spanning? Ik heb pijn in mijn buik, onrust in mijn benen, de warboel in mijn hoofd neemt alsmaar toe. Waarom hebben we doorgaans genoeg aan een woord en is het in deze sessies alsof we verschillende talen spreken? Hij ziet mijn onmacht, neemt een pen en schrijft de formules en symbolen nogmaals geduldig op.
Tijdens het proefwerk is zijn hele uitleg weer in een dikke mist gehuld. Ik zie slechts vage contouren. Zijn talent heeft hij mij duidelijk niet nagelaten.
Het stormt,
de wind huilt,
roert in mijn
verstild verdriet,
wekt het sluimerend verlangen,
waait de tranen
van mijn wangen
ik verbijt me,
knars met mijn kiezen
en mijn tanden,
vouw een glimlach
op mijn gezicht,
verhult wat altijd
in mij zit.
Ook dit jaar
kan de ster
de herders leiden
maar zij blijven
bij hun schapen
in de weide,
ook de wijzen
ondernemen geen lange reizen,
het blijft stil in de stal.
Alleen de os en de ezel
zullen de stal met het wonder
niet mijden.
Op het aanrecht ligt een stapel dunne inpakvellen. Haar handen functioneren als een tandem: Rechts pakt een inpakvel, links een stuk servies uit de kast, samen pakken ze het in waarna rechts het in de doos legt.
Opeens stokt het. In haar linkerhand houdt ze een bont schoteltje dat onmiskenbaar bij haar moeders lievelingsbeker hoort. De beker waar moeder koffie, thee, zelfs chocolademelk uit drinkt. Ze heeft de beker tien minuten geleden ingepakt. Er zit een barst in en er is een stukje af. Toch is het moeders favoriete beker gebleven.
Het schoteltje, onbeschadigd, heeft ze nog nooit gezien.
Het zorgeloos spelen
hangt al maanden
verstild aan de wand.
Het komt in de digitale wereld
een middag tot leven.
Proevend, snuivend geniet ik
van de bekende smaken, geuren,
uit een recenter verleden,
ik word er gulzig van,
maar dan is het al snel
helaas allemaal weer op.
Het ene boek
is nog niet open,
de titel en de kaft beloven
mooie tijden,
maar het einde
van het andere
is moeilijk om
doorheen te komen,
Ik doe het daarom
met tranen in mijn ogen
dicht.
Met een sprankje
keert het licht
weer in je ogen,
verdwijnen de schaduwen
van je gezicht.
Met een sprankje,
durf je je te bewegen.
is je blik vooruit gericht.
Zelfs in de rots,
die ooit ongenaakbaar uitstak
boven de hoogste golven
heeft het zout van het leven
diepe sporen gesleten.
Heel langzaam brokkelen er nu delen af
en algemeen wordt aangenomen
dat de zee hem spoedig
mee zal nemen
en de restanten
onder het woeste water worden bedolven.
In een keer
kan ik mijn rotzooi niet dumpen,
dus zet ik slechts een deel
aan de straat,
maar nu stuit ik voortdurend
met een van mijn ledematen
aan het restant
dat nog in de berging staat.