Hoe ik ook
beuk tegen de boeg
of fluks trek
aan het roer,
er volgt geen wijziging
van koers,
koppig negeert
de kapitein de storm
en andere dreigende gevaren.
Hoe ik ook
beuk tegen de boeg
of fluks trek
aan het roer,
er volgt geen wijziging
van koers,
koppig negeert
de kapitein de storm
en andere dreigende gevaren.
Mijn ogen blijven
bij ieder nieuw beeld
als een magneet
minutenlang
aan mijn toestel kleven
later weer opnieuw bekeken
omdat het nimmer verveeld,
mijn binnenste wordt week
bij het zien
van jong en kwetsbaar leven
waarvan het voortbestaan
me voortaan
altijd aan het hart zal gaan.
Zoveel hooi
kon de boer
op zijn kar niet dragen,
hij kreeg last
van schouders, nek
en andere ledematen
en veroerde vanaf toen
zijn lading met een tractor
en een platte kar.
Ze botsen
tegen de muur,
mijn woorden,
vervormen,
keren terug,
hol en schril,
afgrijselijk,
zo heb ik ze
toch nooit gezegd.
Zodra ik binnenkom, vliegt ze op me af, grist het cadeau uit mijn handen, gaat op de grond zitten, scheurt het cadeaupapier eraf, kijkt niet naar het plaatje maar zoekt de manier om de doos te openen. Omdat dit niet meteen lukt, komt mama met de schaar.
‘Wat is dit?’ Ze kijkt van mij naar het uitgepakte speelgoedapparaat.
‘Een telefoon,’ zeg ik.
Maar hiermee kan ik geen spelletjes doen.’ Het klinkt verongelijkt.
Als ik een week later langskom, zit ze met een nepmobiel met flikkerende lichtjes en een schermpje te spelen.
De ouderwetse telefoon ligt onderin de speelgoeddoos.
Ook al is hij uniek,
is hij enig
als hij alleen is,
toch is dat raar
want met haar
vormt hij van nature
een onlosmakelijk paar.
De lepel en de vork
van het kinderbestek
werden in het rek
van de vaatwasser gescheiden,
maar na de wasbeurt
zijn zij weer samen,
liggen aan weerszijden
van het bord.
Deze nacht duurt veel te lang,
het wil maar geen morgen worden,
zelfs sterren zijn er aan de hemel
niet te zien
en omdat er toch nog niets is te doen,
wikkel ik mij in warme dekens,
draai me nog eens om,
hopend dat er niet nog meer merries
komen storen.
In een kistje
met rubber wanden
wikkel ik hem in wol
leg ik hem in watten,
behoed ik hem zo
tegen breuken,
barsten, krassen,
zodat ik hem veilig
vervoeren kan.
Ze stond aan de rand van het bad. De zon brandde op haar huid. Net toen ze het water in wilde springen, hoorde ze zijn stem. In het ondiepe gedeelte zag ze zijn witte bovenlijf, met verrassend veel borsthaar. Hij deed een balspel met zijn zoontje. Geamuseerd constateerde ze dat hij zonder zijn zware bril niet kon excelleren. Hij zou haar ook niet zien, gelukkig. Ze dook in het water, zwom haar baantjes en ging naar huis.
De volgende ochtend kwam ze hem in de wandelgangen tegen, in kostuum en das. Ook mèt bril zag hij haar niet staan.