Ik droomde dat hij naast me zat,
over mijn schouder meegluurde;
bij ieder getal dat ik als uitkomst noteerde
had ik wel een klok gehoord
maar geen idee meer waar diens klepel lag
en toen hij de wanhoop op mijn gezicht registreerde,
begon hij zijn uitleg van vooraf aan.
Zijn geduld was eindeloos
en in mijn weide werd meermaals
een nachtmerrie gevoed.
Inmiddels zou ik wat geven,
voor zo’n wiskunde-tête-à-tête,
een moment dat hij echt terugkeert
uit zijn eeuwigheid;
om te laten zien dat je zonder wiskunde
ook heel goed kunt leven,
maar voor veel meer dan dat:
als klein kind te kunnen klimmen op zijn schoot,
mijn tranen waarvan ik er altijd al teveel had,
door zijn zakdoek onhandig te laten drogen,
waarna ik prompt moet lachen om zijn grap,
voor zijn raad, weloverwogen,
voor zijn verhalen, echt of fantasie,
om hem te ruiken, te voelen,
om hem gewoon eventjes te horen…