Zinan stapt als laatste uit. Stijf van het dagenlange zitten, strekt hij zich. Hij knippert met zijn ogen, huivert. Ondanks de verblindende ochtendzon is het kil. Hij haalt diep adem. Ondanks de uitlaatgassen is deze lucht veel beter dan de bedompte in de vrachtwagen. Een luid toeterende auto jaagt de bijeen getroepte lotgenoten uit elkaar. Zinan vlucht de stoep op, botst tegen een met boodschappen beladen dame, die daardoor een broodje uit een overvolle broodzak verliest. Vliegensvlug raapt hij het op, rent weg.
‘Zij had veel te veel, ik niks’, mompelt hij, terwijl hij het in een nis oppeuzelt.