Als een baken
stond hij altijd
op twee benen
blozendrood
op de hoek van het plantsoen.
Aanvankelijk schoof ik mijn boodschappen
en wensen voor een ander
tussen zijn tanden
– die verdwenen, werden een gleuf –
wetend dat ze via hen
op het juiste adres zouden belanden.
Hij had veel vrienden
die hem met regelmaat bezochten,
maar hun bij hem verwijlen
duurde nooit lang,
was zo voorbij.
Zijn trouwste vriend
was die van de posterijen,
die dagelijks langskwam,
hem van eventuele zware lasten bevrijdde.
Ik kwam er vaak,
maar tegenwoordig
lijkt mijn gang naar hem
niet meer zo nodig,
bijna overbodig,
wordt postzegel plakken nostalgisch,
alsook het ommetje
dat ik via hem,
mijn brievenbus, maak.