Verlangend zie ik hem komen,
de wisseling van de wacht.
Hij die geacht wordt
uit ons zicht te verdwijnen,
kijk ik amper na.
In huis wis ik zijn nare sporen,
hij laat enkel
een paar kostbare relikwieën na
die ik met veel liefde
op een speciaal plekje zal bewaren.
Tegen de nieuwe zeg ik:
‘Kom maar binnen,
maar was je handen,
ontdoe je van je vuile schoenen
want dan pas
kunnen we goed beginnen’.